© 2009/2019 Jan Guus Waldorp
Inleiding
Voorafgegaan door de ontwikkeling van de cognitieve wetenschap en evolutiebiologie, werden vanaf het einde van de 80er jaren de grondslagen gelegd voor evolutiepsychologie (EP) met de publicatie van het boek The adapted mind: Evolutionary psychology and the generation of culture. Essentieel in deze visie is dat de mens, evenals alle andere soorten, gericht is op het ultimate doel van persoonlijk reproductief succes en dat van verwanten (inclusive fitness)[1]. Sindsdien doen vele duizenden wetenschappers over de hele wereld empirisch onderzoek naar, en ontwikkelen nieuwe theorieën over, het gedrag van de mens. Gebaseerd op de nieuwste inzichten in de werking van het brein, ontwikkelden Marie-Anne Simons en Jan Guus Waldorp in samenwerking met Harry van de Wiel, hoogleraar aan de Universiteit van Groningen, een wetenschappelijk kader voor individuele verschillen in besluitvorming verklaard vanuit EP. Dit werd de basis voor het gelijknamige proefschrift. Tevens werd een model ontwikkeld voor het testen van deze individuele verschillen in besluitvorming met een online, visuele test gebaseerd op de geëvolueerde afweer reactie. Het onderstaande biedt een korte samenvatting van enkele aspecten die van belang zijn voor het begrijpen van de methode en de test.
De ultrasociale mens
De mens is, afgezien van een paar insecten, de meest sociale soort en heeft relatief tot de omvang van zijn lichaam, een uitzonderlijk groot brein. Het menselijke brein, ontstaan vanaf ca. 5 miljoen jaar geledentoen de mens, de chimpansee, de gorilla en de orang oetan de Last Common Ancestor(LCA) deelden[2], is het meest complexe orgaan op aarde. Het menselijke brein is dus geen versie van een ontwikkeld apenbrein – het is een ander brein, specifiek voor de menselijke soort. Ons brein is, zoals al onze eigenschappen, geëvolueerd door natuurlijke en seksuele selectie. Door deze selecties worden specifieke functionaliteiten bewaard of afgedankt in relatie tot hun bijdrage aan het reproductieve succes van het individu.
De menselijke natuur
Evolutiepsychologie (EP) richt zich bij uitstek op het functioneren van het menselijke brein en wordt daarom The new science of the mind genoemd. Daartoe heeft EP een metatheoretisch kader ontwikkeld van de universele, soort-specifieke psychologische mechanismen van de mens. Dit theoretische kader leent zich bij uitstek voor de onderbouwing van de hypothesen van de test en het doen van empirisch onderzoek. EP is ontwikkeld naar aanleiding van de theorie van natuurlijke en seksuele selectie zoals bijna 150 jaar geleden werd geformuleerd door Charles Darwin (1859, 1871). EP bestudeert de complexe, geëvolueerde psychologische mechanismen van de mens die vooral sociaal gedrag en daarmee ook cultuur genereren[3]. De psychologie bezien vanuit een evolutionair perspectief biedt een ander beeld dan de meer traditionele psychologie en biedt daarmee tevens een verklaring voor de integratie van nature & nurture[4].
Methodiek
Voordat wij de test in zijn huidige vorm ontwikkelden, hebben wij op verschillende locaties vrouwen en mannen geobserveerd in hun natuurlijke, sociale omgeving. Aan de hand van hun manifeste gedrag, hebben we een evolutionair psychologische hypothese over de oorzaak daarvan ontwikkeld. Daarbij zijn we uitgegaan van de vooronderstelling dat normale individuen a) consistent, coherent, stabiel en voorspelbaar gedrag vertonen, b) dat er, bezien vanuit een evolutionair perspectief, een universeel, soort-specifiek en functioneel psychologisch mechanisme aan menselijk gedrag ten grondslag ligt, c) dat er een beperking moet bestaan ten aanzien van het aantal mogelijke individuele verschillen om onderlinge herkenbaarheid mogelijk te maken en d) dat het brein één van de drie overkoepelende, seksuele adaptaties[5]prioriteert die het motivatieprofiel en de sociale strategie van het individu bepaalt[6].
Het brein, modules, algoritmes en gedrag
Zoals alle organen een specifieke, gespecialiseerde taak hebben, is het menselijke brein geëvolueerd als een fysiologische computer, belast met de sturing van het gedrag[7]. Nadat McCulloch & Pitts (1943) de Turing Machine als voorbeeld van de mind hadden genomen, volgde Putnam in 1967 met zijn theorie dat mental states in feite functional states zijn[8]. Het begrip ‘functionaliteit’ kreeg aldus betekenis voor de ontwikkeling van het individu en zijn brein[9]. Het brein is uitgerust met honderden verschillende modules, bestaande uit neurale netwerken van biljoenen, gespecialiseerde neuronen. De werking van een module kan het beste vergeleken worden met een gespecialiseerd computer softwareprogramma[10], waarbij één gespecialiseerde module een specifiek probleem oplost.
Het menselijke brein bevat ten minste honderden verschillende modules. Iedere module is gespecialiseerd in het oplossen van één specifiek probleem. Onderzoek toont aan dat modulaire netwerken de oplossing blijken te zijn voor snelle en goedkope verbindingskosten (in relatie tot de investering in tijd en energie van het brein) en nieuwe aanpassingen aan veranderende omgevingen[11]. Behalve de gespecialiseerde, domain-specific modules, beschikt het brein van het individu over een aantal domain-general gebieden die als ‘intermediair’ optreden en verbindingen leggen tussen verschillende modules voor het ontwikkelen van innovatieve oplossingen bij nieuwe problemen die afwijken van de gespecialiseerde standaardproblemen[12]. Het brein volgt daarbij onder andere het biologische dictum Form follows function: het past zich tot op zekere hoogte aan voor het oplossen van nieuwe problemen. Menselijke interactie wordt gestuurd door een (geprioriteerde) fundamentele motivatie inclusief de waardes die het individu toekent aan bepaalde ideeën, diensten, samenwerking en de vele andere uitwisselingsactiviteiten op basis van altruïstische reciprociteit.
Het verschil tussen vrouwen en mannen
EP maakt een verschil tussen het gedrag van vrouwen en mannen. De geëvolueerde architectuur van het brein van vrouwen en mannen toont vele overeenkomsten, maar ook vele verschillen. De verschillen hebben bij vrouwen vooral betrekking op besluitvorming, de interpretatie van informatie, omgevingen en ervaringen, (soorten) signalen en feedback[13]. Ceteris paribus is het brein van de vrouw overwegend empatisch, dat van de man overwegend gericht op het begrijpen en construeren van systemen[14].
Het brein als fitnessindicator
Fitness is het reproductieve succes van een individu in het aantal nakomelingen waaraan hij zijn eigenschappen aan volgende generaties kan doorgeven. Een significant gegeven is dat zowel vrouwen als mannen een onbewuste voorkeur tonen voor een individu met symmetrische eigenschappen als specifieke indicator van fysieke en mentale fitness. Daarbij speelt het brein van de mens een belangrijke rol. Het menselijke brein is het meest omvangrijke en complexe orgaan van de mens in verhouding tot de andere soorten. Ongeveer de helft van de ca. 20.000-25.000 genen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van het individu, is bij de ontwikkeling van het brein betrokken. Dat betekent dat vooral het brein, aangevuld met een aantal fysieke kenmerken, een optimale indicator kan vormen van de fitnesskwaliteit van het individu. Intelligentie vormt daarbij een belangrijke factor; het is één van de meest erfelijke karakteristieken[15]. Zonder dat beide geslachten zich daarvan bewust zijn, speelt het brein daardoor een belangrijk rol in de seksuele selectie in de zoektocht naar een partner voor een vaste relatie en gezonde nakomelingen.
Waardebepaling en moraliteit
Het individu vertoont een intense (morele) voor- of afkeur voor anderen, afhankelijk of zij tot zijn ingroup of outgroup behoren. Deze vorm van stereotypering is gebaseerd op een specifieke waardebepaling die afhankelijk is van een combinatie van factoren[16]. De perceptie, de (morele) waardebepaling en de categorisering van anderen is direct, automatisch en een kwestie van 1-2 seconden. Vandaar dat het keuzemoment voor degene die de test aflegt niet langer dan hoogstens 1,5 seconden per subject of object mag duren. Zo hebben wij de test ook ingericht.
Gedrag, zelfbeeld en vertrouwen
De mens is voor het welzijn en succes in zijn leven afhankelijk van anderen. Maar terwijl het individu uitgaat van zijn zelfbeeld, vormen anderen een beeld van zijn reputatie op basis van hun perceptie van zijn manifeste gedrag. Manifest gedrag wordt beoordeeld op consistentie, stabiliteit en vertrouwen.
Bij de selectie van (potentiele) romantische, zakelijke partners en vrienden speelt een groot aantal factoren die het individu zelf grotendeels niet in de hand heeft. Wat is daarvan de oorzaak? Gedrag is voor ieder normaal individu vanaf jonge leeftijd redelijk consistent en stabiel[17]en ligt op jonge leeftijd, ca. 36-48 maanden na de conceptie, in de basis vast. Hoewel het brein van het individu tussen zijn 21steen 25stejaar ‘volwassen’ is, beschikt het individu ook daarna slechts over een rudimentaire zelfkennis. De reden daarvan is dat het (onderbewustzijn van) het brein, aan de hand van fundamentele adaptaties en de daaraan verbonden fundamentele motivatie, ca. 95% van zijn gedrag bepaalt. Omdat het individu niet bewust is van zijn motivatieprofiel en meent bewust te handelen, ontwikkelt hij een onvolledig zelfbeeld[18], [19]. Het levert soms praktische, relationele problemen op, zowel privé, vriendschappelijk als zakelijk. Het betekent o.a. dat het individu zich vaak niet herkent in zijn eigen gedrag. Hij doet dingen die hij niet van plan was of laat activiteiten achterwege die hij zich had voorgenomen. Om de discrepantie tussen zelfbeeld en gedrag te kunnen verklaren, ontwikkelt het individu een ogenschijnlijk plausibel, autobiografisch narratief. Het gebrek aan zelfkennis is uitsluitend oplosbaar dankzij de mogelijkheid door te dringen tot de fundamentele motivatie in het onderbewustzijn van het individu.
Relaties
Alle goede relatiesberusten primair op wederzijds vertrouwen. Vertrouwen heeft een geëvolueerde, genetische basis voor samenwerking[20]. Vertrouwen speelt bij de ultrasociale mens een primaire rol in iedere vorm van relaties en transacties, zowel op persoonlijk niveau zoals liefde en vriendschap als voor werkgever/werknemer, investeerder/belegger, politiek, zakelijk en alle andere denkbare vorm van onderhandelingen en samenwerking[21]. Onderzoek toont aan dat dit fenomeen is voortgekomen uit de bereidheid de zorg voor kinderen toe te vertrouwen aan anderen, het zogenoemde coöperatieve opvoeden of alloparenting[22].Daarbij hoort gedrag waarbij mensen elkaar begrijpen omdat ze dezelfde uitgangspunten en morele gedragsregels hanteren[23]. Dit betekent tevens dat de populaire uitdrukking ‘opposites attract’ geen goede basis vormt voor welke vorm van relaties dan ook[24].
Seksuele selectie en indicatoren van mentale fitness
Er bestaat verschil tussen natuurlijke en seksuele selectie. Adaptaties voor seksuele selectie wijken in belangrijke mate af van adaptaties die voldoen aan de criteria voor natuurlijke selectie. De combinatie van de seksuele selectie theorie (Darwin, 1871) met het handicap principe[25], laat zien dat sprake is van twee soorten criteria voor adaptaties: natuurlijke selectie zijn mechanismen voor overleving en reproductie en seksueel geselecteerde fitness indicatoren voor individuele verschillen en seksuele selectie[26]. In het geval van natuurlijke selectie is de mens passief onderworpen aan de heersende, ecologische omstandigheden en moet zich daaraan aanpassen of zich elders vestigen[27]. Bij seksuele selectie speelt het individu echter zelf een actieve en initiërende rol. Bij deze rol dienen zijn seksuele fitness indicatoren om een partner het hof te maken en potentiële rivalen af te bluffen.
Seksuele selectie impliceert een keuzemodel. Vrouwen en mannen verschillen onderling niet alleen qua geslacht, maar ook individueel. In hun keuzemodel volgen vrouwen en mannen een verschillende sociale strategie: vrouwen stellen andere eisen aan mannen dan mannen aan vrouwen. Het (onbewust) ‘adverteren’ van onze individuele eigenschappen speelt dan ook een belangrijke rol in ons individuele gedrag. Naast onze mentale en fysieke kwaliteiten, laten we (onbewust) met onze kleding, accessoires en andere bezittingen zien wat ons motivatieprofiel is en proberen anderen daarmee te beïnvloeden. Onze fundamentele motivatie vormt daarbij de indicator van onze mentale fitness.
De test
Aan de hand onze evolutionair-psychologische hypothese hebben wij een test ontwikkeld die visueel is georiënteerd. Waarom visueel? Daar zijn de volgende redenen voor: a) de mens beschikt als primaat en van oorsprong fructivoor al ca. 80 miljoen jaar over de visuele vermogens van stereovisie, beweging, afstand, perspectief, kleur- en vormherkenning, b) de mens oriënteert zich nog steeds primair op visuele eigenschappen die voor onze soort vele malen sterker zijn dan gehoor of reuk en c) wij selecteren anderen onbewust op een aantal specifieke, fysieke en mentale/morele eigenschappen zoals die in ons geheugen zijn opgeslagen.
De test is gebaseerd op de algoritmes van het brein, in combinatie met de (morele) waardebepaling die eigen is aan ieder individu. Aan de test hebben wij een negatieve afkeer (disgust) reactie gekoppeld[28]. Afkeer is evolutionair een sterk fysiologisch en psychologisch mechanisme op basis waarvan (het brein van) het individu uit voorzorg vanuit het onzekerheidsprincipe (probability) sneller een negatieve beslissing neemt. De door ons toegevoegde Life History Theory (LHT) voorspelt of iemand onbewust een lange of een korte termijn strategie volgt in zijn leven. Dit betekent onder andere of iemand al dan niet tijd, moeite en energie in zijn toekomst wil investeren of geneigd is om, vooral tussen zijn 15de en 25ste jaar, meer grote risico’s te nemen[29].
Toelichting op de indeling van de profielen
Voor de indeling van de motivatieprofielen hebben we een taxonomische indeling ontwikkeld, de Taxonomy of Individual Motivation & Evolutionary Strategies (TIMES). TIMES is opgebouwd uit de evolutionaire, seksuele adaptaties die specifiek zijn gericht op de individuele verschillen tussen vrouwen en mannen in relatie tot hun fitness. De opstelling is gebaseerd op een evolutionair kader, bestaande uit de universele, soort-specifieke eigenschappen in combinatie met gehypothetiseerde motivatieprofiel en de sociale strategie. Voorts is gebruik gemaakt van de inzichten in het functioneren van het brein volgens Baron-Cohen (2003, 2005) van het empathische brein, het uitgebalanceerde brein en het systematische brein. De drie factoren in de indeling van TIMES hebben we in een soort ‘steno’, empathie, coalitievorming en hiërarchie genoemd. Het handicap-principe van Zahavi & Zahavi (1997) speelt in de benadering van de individuele verschillen een voorname rol bij de signalen (mentale indicatoren van fitness) in de sociale strategie van het individu. De stabiliteit van het motivatieprofiel en de sociale strategie worden tevens tot uitdrukking gebracht met het risicomijdende (risk taking) en risicozoekende (risk aversive) spectrum van Life History Theory (LHT).